top of page

Bewegingsagogie & groepsdynamica

Bijgewerkt op: 10 okt. 2021

Inleiding

Wanneer je als bewegingsagoog een training samenstelt met een specifiek doel zoals valpreventie, functioneel gerichte training, cognitieve fitness of een weerbaarheids- en assertiviteitstraining, ga je voornamelijk de focus leggen op de beginsituatie van je deelnemers. Dit betekent dat je een uitgebreide anamnese hebt, een aantal persoonlijke maar ook groep gerelateerde targets en een einddoel. In beide gevallen heb je te maken met groepsdynamica en groepsontwikkeling. Hoe je daar globaal rekening mee kan houden kan je hieronder lezen!


Groepsdynamica


Groepsdynamica volgens Sprott: de studie van groepen mensen in een directe contactsituatie. Een groep is een verzameling van individuen die in een bepaalde context meer interactie met elkaar hebben dan met anderen daarbuiten. Ofwel we moeten rekening houden met twee fundamentele elementen namelijk de interactie en context waarin deze interactie zich voor doet. Wanneer men hier rekening mee houdt is er een bepaalde ontwikkeling binnen de groep waar te nemen.

Groepsontwikkeling bestaat altijd uit een reeks van fases die je lineair of circulair doorloopt en deze fasen noemen we de fasen van groepsontwikkeling. Wij kennen een aantal modellen zoals:


Het drie fasen schema volgens Bales en Strodtbeck (1951)

De twee hoofdfasen volgens Bennis en Shephard (1956)

Het vier fasen model volgens Tuckman (1965)

Het vijf fasen model volgens Hartford (1971)

Het zes fasen model volgens Remmerswaal (1992)

Het vijf fasen model volgens Oomkes (2004)


Wij zullen het zes fasen model zoals Remmerswaal beschrijf in zijn handboek groepsdynamica gebruiken om een groep met een begin en wellicht een einddoel samen te starten, begeleiden en autonoom te krijgen of afsluiten.


De voorfase (fase 1)

Voor dat men bij elkaar gekomen is heeft er zich vaak al een hele historie afgespeeld. De groep krijgt haar eerste levenskans door het zichtbaar worden van een behoefte of een wens. Zo kan men de volgende metafoor gebruiken voor het ontstaan van een groep: “Een boom, geworteld in het verleden die zich uitrekt naar de toekomst”.

In de voorfase wordt de groep “samengesteld.” Dat wil zeggen bewust gecreëerd met een bestaansdoel, of er is sprake van spontane groepsvorming zonder voorbedachte reden. In beide gevallen is er sprake van een uitzonderlijke interactie tussen verschillende individuen met hun eigen behoeften, normen en waarden. Omdat het weleens voorkomt dat deze belangen en behoeften hoe logisch en universeel ze zijn, niet als een algemeen belang worden erkend door de groep. Het is daarom heel goed om na te gaan welke bestaansreden jouw groep heeft. Zo kan je namelijk interventies in de voorbereidingsfase tijdig inzetten.


Het kan zo zijn dat je in de voorfase alle interventies stapsgewijs doorneemt en toch het niet voor elkaar kan krijgen om een groep te vormen, terwijl als je bij dezelfde deelnemers juist een beroep doet op toeval dat je meer cohesie kan bereiken. Een voorbeeld uit mijn persoonlijke ervaring is het opzetten van een algemeen mobiliteitsprogramma op een pg-afdeling. Ik had gehoord dat men vaker een poging heeft gewaagd om een groep te starten zonder resultaat. Ik heb daarom besloten om te observeren wanneer de bewoners het langst in de woonkamer zitten, om vervolgens te beoordelen wanneer verveling het meest zichtbaar wordt. In dit voorbeeld was het rond kwart voor drie. Aan de hand van deze informatie ben ik om kwart voor drie de groep opgegaan met een bal en de rest is geschiedenis. Interventies zoals PR, informeren en interviewen waren niet nodig.

Bij de voorfase horen echter een aantal formele voorbereidingen die je altijd in achting dient te nemen, en zoals het vaker is, geldt ook hier: een goede voorbereiding is het halve werk. Onderstaande checklist kan daarbij behulpzaam zijn:


  1. Doelgroep: Algemene beschrijving van de doelgroep, wie is je doelgroep, wat wordt de groepsgrootte en de samenstelling van de deelnemers.

  2. Doelstelling van de groep: Doelen vanuit de organisatie (visie), doelen van de begeleider (Missie), doelen vanuit de deelnemers.

  3. Type groep: Cognitief, belevings -of ervaringsgeoriënteerd of gedrags – en vaardigheidsgeoriënteerd ofwel gericht op hoofd of hart of handen.

  4. Vormaspecten: Aantal trainingssessies, frequentie, duur, plaats, open of gesloten groep (kunnen er nieuwe leden bij komen ja of nee?)

  5. Welke thema’s moeten aan de orde komen? Valpreventie, gezondheid, kracht, conditie, etc.

  6. Welke werkvormen? Fysiek, educatief, sociaal ofwel is er ruimte voor groepsdiscussie, stellingen ronde of bijvoorbeeld een rollenspel of is het puur recreatief.

  7. Hulpmiddelen: Trainingsmateriaal, geluidsapparatuur, flap-over stiften enz.

  8. Begeleiders: Waar dienen de begeleiders deskundig in te zijn? Een of twee begeleiders? Hoeveel tijd vraagt de uitvoering en de voorbereiding van de begeleiders?


De oriëntatiefase (fase 2)

De oriëntatiefase is de beginfase van de groep. Denk aan de eerste ontmoeting of aan de eerste bijeenkomst van een nieuwe gebeurtenis en bij open groepen is dit het begin van elke bijeenkomst. In deze fase zien we in de groep vaak afhankelijk gedrag naar de groepsleider, de deelnemer is vaak aarzelend en verwacht een heldere beschrijving van wat er gaat komen. In deze fase gaat men ook zijn of haar positie in de groep proberen te achterhalen en als dit met succes wordt aangestuurd dan kunnen we deze fase afsluiten. Voor de begeleiders is het belangrijk om te begrijpen dat deze fase voornamelijk gaat om acceptatie (Inclusie). De vraag die de deelnemer zich stelt is: word ik geaccepteerd als lid in deze groep?


Een leuke illustratie vanuit het sociale psychologische werkveld is de sociometertheorie (leary & Baumeister, 2000). Volgens de sociometertheorie fungeert zelfwaardering bij mensen als een graadmeter (sociometer) van de mate waarin je je geaccepteerd voelt door anderen. Wanneer anderen je accepteren en je waardering geven, ga je vrijwel automatisch positiever over jezelf denken. Wanneer anderen je afwijzen of negeren ga je aan jezelf twijfelen. (Denk aan de bewoners die de hele dag niets doen en niemand spreken). De metafoor die Leary en Baumeister (2000) gebruiken voor dit proces is het beeld van een benzinemeter. Je algemene zelfwaardering geeft een indicatie van de mate waarin je het gevoel hebt dat mensen waar je waarde aan hecht jou accepteren, zoals een benzine meter een indicatie geeft van de hoeveelheid brandstof die je in je tank hebt zitten. Wanneer de benzine op raakt, dan is dat een signaal dat er actie ondernomen dient te worden. Op dezelfde manier is lage zelfwaardering een inductor voor het inzetten van een psychosociale interventie om te voorkomen dat kwetsbare mensen het gevoel krijgen dat ze door anderen worden verstoten.


Er zijn drie manieren om een groep te starten


Grof weg kunnen we drie ‘deuren’ openen om als begeleider een groep binnen te komen of te starten. Je hebt keuze uit de inhoud, procedure of relatieopbouw. Ik zal hieronder kort en bondig een aantal handvatten beschrijven voor een beweeggroep.


  • Inhoud: Wie kiest voor de deur van de inhoud zal dit waarschijnlijk doen om zijn deelnemers op een educatieve wijze te informeren over het gekozen thema. Bijvoorbeeld door een korte presentatie over bewegen en de positieve effecten van bewegen op de menselijke psyché te verzorgen. De focus is cognitief gericht, dat wil zeggen op het denken van de deelnemers. Deze invalshoek past bij groepen waarin het ‘hoofd ’centraal staat denk bijvoorbeeld aan gezonde leefstijlgroepen, mindfulness en yoga groepen etc.


  • Procedure: Wie kiest voor de deur van de procedure zal dit waarschijnlijk doen om zijn deelnemers te voorzien van een praktische uitleg over het verloop van de training. Bijvoorbeeld het benoemen van het programma, aangeven van de huisregels, spelregels toelichten, stellen van grenzen en interactie op gang zetten. De focus is structuur en handelingsgericht. Deze invalshoek past bij groepen waarin de ‘handen’ centraal staan. Dit zijn groepen die gefocust zijn op het aanleren of trainen van nieuwe gedrag en of vaardigheden zoals valpreventiegroepen, sport en spel groepen etc.


  • Relatieopbouw: wie kiest voor de deur van de relatieopbouw zal dit waarschijnlijk doen om zijn deelnemers te verbinden met elkaar zodat er een cohesie ontstaat. Door bijvoorbeeld te starten met een kennismakingsronde, aandacht te geven aan iedereen, erkenning te geven en metacommunicatie toe te laten ‘emoties mogen er zijn’. Het creëren van een ‘wij’ gevoel door de nadruk op het gemeenschappelijke te leggen. Deze invalshoek past bij groepen waarin het ‘hart’ centraal staat. Denk bijvoorbeeld aan peer groepen (mensen met dezelfde fysieke of cognitieve beperking).


De Invloed fase (fase 3)

De invloedfase gaat over het vervangen van de opgelegde leiderschapsstructuur, door meer zelfinvloed uit te oefenen op de inhoud van de trainingen. Hier gaat het vaak ook om machtsverhouding en grenzen opzoeken van zowel de begeleider als andere deelnemers. Termen zoals gezag, dominantie en verantwoordelijkheid gaan een rol spelen. Ofwel wie komt als eerst aan de beurt, wie bepaalt welke spelvorm wordt gekozen, welke deelnemer wordt actief betrokken of juist opzettelijk genegeerd enz. Deze midden fase speelt een kritieke rol in de groepsontwikkeling. Wanneer de machtsfase vermeden, ontkend of verwaarloosd wordt zal de groep ofwel uiteenvallen of juist hechter worden. Het is daarom noodzakelijk om in deze fase als begeleider jouw verwachtingen naar de groep te verhelderen. Begeleid elke deelnemer in de groep naar een zo comfortabel mogelijke positie. Dit doe je door actief aandacht te besteden aan de volgende zaken:

Inspelen op de talenten en krachten van je deelnemers. Taken delegeren zoals de schoonmaak van het materiaal, wegzetten van de tafels etc.

Support buddy’s aanwijzen. Ongewenst gedrag waarnemen en negeren, gewenst gedrag benoemen/en complimenteren.

De Affectie fase (Fase 4)

In deze fase komen de onderlinge verhoudingen nog meer centraal te staan. Het centrale thema in deze fase komt tot uiting in vragen en onzekerheden rond de mate van betrokkenheid op elkaar nadat elke deelnemer zijn ‘positie’ heeft ingenomen. Je gaat merken dat bepaalde deelnemers een zeer hechte band hebben met de ander. Deelnemers gaan een vaste zitplek naast een vaste persoon eisen. Soms ontstaan er (tijdelijk) twee subgroepen waarvan de ene pleit voor een zo hecht mogelijke groep en de andere voor zakelijkheid of functionaliteit “Ik ben hier om te bewegen en niet om vriendjes te maken”.

Cohesie en intimiteit spelen een belangrijk onderdeel in deze fase. Je kan als begeleider verwachten dat deelnemers zich af gaan vragen in welke mate ze elkaar kunnen vertrouwen, in welke mate persoonlijke informatie gedeeld kan worden etc. Uitingen van positieve gevoelens van cohesie, van affectie en intimiteit worden uitgesproken en soms juist het tegendeel: vijandigheid en jaloezie. “Oh hij moet weer zo nodig laten zien dat hij het kan”, “die twee dames kletsen continu erdoorheen” of “volgende week komt Jan niet, dus ik doe ook niet mee”.


In alle gevallen is het voor de begeleider noodzakelijk om hier iets mee te doen bijvoorbeeld:


Een luisterend oor bieden voor of na de sessie.

Bij conflicten in gesprek gaan met de desbetreffende deelnemers na of voor de sessie.

Bij positieve affectie, ga je spontaan iets leuks doen zoals een taart mee nemen om na de sessie samen te socializen ofwel vieren van successen.

De Fase van de autonome groep (Fase 5)

Wanneer een groep beide fasen van invloed en affectie goed doorgekomen is, dan krijgt de groep haar eigen unieke identiteit, men spreekt dan van een autonome groep. De groep heeft een hoge mate van vertrouwen in haar leden en kan op een interpersoonlijk niveau met elkaar omgaan. In deze fase kunnen deelnemers zichzelf zijn zonder angst. In deze fase kan je verwachten dat de trainingssessies vlekkeloos verlopen, van begin tot eind. Elke deelnemer weet exact wat van hem of haar verwacht wordt en is het daarmee eens. Nieuwe leden werven is dan niet meer nodig, de deelnemers zelf zorgen voor mond tot mondreclame van hoge kwaliteit.


Waar het in de invloedfase om het accepteren van de groepsactiviteit en in de affectiefase om het accepteren van de ander gaat, gaat het in de autonome fase om het accepteren van zichzelf in relatie tot de ander.

De Afsluiting fase (fase 6)

Wanneer groepen aan hun einde komen, bijvoorbeeld omdat de laatste bijeenkomst in zicht komt, of omdat iemand de groep gaat verlaten of omdat de betreffende training ten einde is, breekt de afsluitingsfase aan. Deze fase kent twee aspecten:


1: Een taakgericht aspect zoals een werkelijke afsluiting. Denk hierbij aan het volgende; zijn de doelen behaald, zijn er nieuwe doelen bij gekomen, reflectie om het voorafgaande, een certificaat delen etc.

2: Een sociaal-emotioneel aspect zoals het nemen van een afscheid, een persoonlijke (symbolisch) cadeau maken voor elkaar, een groepsgesprek over het afscheid, een slotmaaltijd, een belofte om ooit een reünie te organiseren.

Het is natuurlijk helder dat maar weinig groepen alle beschreven fasen zullen doormaken. Sommige groepen stoppen qua ontwikkeling al na fase 2 en blijven op dat niveau functioneren.
54 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page